op de onderzoekstafel
spacer op de onderzoekstafel

Wetenschappelijke conclusie

De meeste onderzoeken binnen deze review zijn observationele studies. De belangrijkste conclusie van dit type studies is dat er een positief verband is tussen noodondersteunend leerkrachtgedrag en autonome motivatie van leerlingen voor lichamelijke opvoeding. Deze resultaten dienen met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Dit zijn immers correlaties, en geen causale (oorzaak-gevolg) verbanden omwille van de cross-sectionele aard van het onderzoek (Zhang, 2009).
Onderzoek naar mechanismen die ervoor zorgen dat leerlingen LO als plezant en leerrijk, dan wel als bedreigend ervaren zijn zeer relevant. Deze inzichten vormen immers het vertrekpunt voor interventiestudies waar gepoogd wordt om o.a. via leerkrachtgedrag de motivatie van de leerlingen te optimaliseren.

Onderzoek naar de motivatie van leerlingen heeft reeds aangetoond dat een leerling in een bepaalde context (bijv de les LO) niet één type motivatie heeft, maar eerder een combinatie van verschillende types (= motivatieprofiel). Op die manier ontstaan binnen een onderzoekspopulatie subgroepen die bestaan uit proefpersonen die gelijkaardige scores hebben op de motivatietypes (bijv. hoge autonome en hoge gecontroleerde motivatie). Ze worden met andere woorden gekenmerkt door een specifiek motivatieprofiel. Er kunnen op basis van deze methode dus kwantitatief en kwalitatief verschillende motivatieprofielen onderscheiden worden (Ullrich-French & Cox, 2009; Boiche et al., 2008; Yli-Piipari, Watt, Jaakkola, Liukkonen, en Nurmi, 2009).

Er zijn heel wat (niet LO) studies in de ZDT literatuur die bewijzen geleverd hebben voor de voordelen van autonomieondersteunende versus een controlerende leerkracht voor het leren van de leerlingen (Reeve, 2009). Maar er is daarentegen veel minder aandacht besteed aan de rol van leerkracht structuur (Jang, Reeve, & Deci, 2010) en leerkracht betrokkenheid (Skinner & Belmont, 1993). Algemeen wordt er gesteld dat structuur de nood aan competentie voedt, terwijl betrokkenheid de nood aan verbondenheid voedt (Vansteenkiste et al., 2012).